Hoofdstuk 2: 88! Het geluksgetal

“The more this guy talked, the more he sounded like a fortune cookie.” Kelly Creagh

Laat ik beginnen met geluk. Ik wil het in dit boek over levenskunst hebben en dan is geluk toch wel hét thema.
Het is goed om te beseffen dat we verrassend weinig invloed hebben op ons gevoel van geluk. Veel minder dan dat we zelf denken. Hoe we ons geluk ervaren is voor een groot gedeelte genetisch bepaald. Het is het resultaat van de toevallige samensmelting van dominante genen van je vader en je moeder. Kosmisch toeval dus eigenlijk. Ieder persoon heeft als het ware een eigen unieke ‘hoogtelijn’ op de schaal van geluk. Het leven gaat via ‘ups en downs’, maar uiteindelijk keren we steeds weer terug naar ons basisgevoel van geluk. Al die individuele hoogtelijnen opgeteld geven een gemiddelde. De ene persoon zit structureel hoger, de ander juist lager dan dat gemiddelde.
En voor een groot gedeelte moet je het daar mee doen. Dat is je lot.

Lage individuele gelukswaardes zijn vanzelfsprekend niet te benijden. Maar ook in de hoogte schuilt een gevaar. Soms heb je te maken met ongezond hoge waardes. Degene die ik bij ons thuis ‘de ondragelijke lichtheid van het bestaan’ noem – de huidige minister president, Mark Rutte – is er zo één. En ik behoor zelf, vrees ik, ook wel tot die vrij irritante categorie. Ik ben zo’n typ die altijd wel een oplossing ziet. Dat is in het algemeen wellicht goed te overleven, maar verplaats je eens in de mensen die me dagelijks meemaken. Ik neem het ze niet kwalijk wanneer hun tanden af en toe knarsen: “Sodemieter op met je oplossingen en je positivisme. Ga terug in je hok!”.

In mijn bloed – en dit heb ik uit betrouwbare bron, Dorine is namelijk de dochter van de dokter – stroomt waarschijnlijk een teveel van een bepaald stofje. Het is ook mogelijk dat ik net als Obelix in de verkeerde ketel heb gezwommen.
Hoe dan ook, het is vrees ik niet anders. We moeten er mee leven.

Geluk is een beladen term. Laat ik het daarom voor nu omschrijven als veerkracht; het vermogen om te herstellen van tegenslagen én de kunst om je piekmomenten te koesteren. Bij negatieve gebeurtenissen brengt die persoonlijke veerkracht je als het ware snel weer boven water, zodat je kunt blijven ademen. En voor positieve uitschieters geldt dat hoe hoger je persoonlijke gelukslijn ligt, hoe minder ver je ‘terugvalt’ na een topervaring.
Ook deze veerkracht is genetisch bepaald.
Dit is onderzocht: mensen zijn vooral gevoelig voor veranderingen en veel minder voor absolute waarden. Na een ingrijpende gebeurtenis vindt automatisch een periode van herijking plaats. We zijn meesters in het aanpassen. We herstellen. De één wat sneller dan de ander.

Dat betekent bijvoorbeeld dat zelfs een persoon die een volledige dwarslaesie oploopt bij een ongeval uiteindelijk weer terugkomt op zijn oorspronkelijke standaardwaarde van geluk. En dat geldt óók voor de winnaar van de lotto!

De dwarslaesiepatiënt neemt zijn tegenspoed vrijwel in één keer. Zijn leven lijkt in één klap weinig zin meer te hebben. Hij bevindt zich in een diep en donker dal, met vrijwel geen perspectief op vooruitgang. Maar juist dat maakt dat elke positieve ontwikkeling – hoe klein ook – een verrassing en een lichtpunt voor hem zijn. Vrienden blijken bijvoorbeeld échte vrienden. De gesprekken die hij voert zijn ineens wezenlijker. Humor blijkt zich niets aan te trekken van een dwarslaesie. En elke lichamelijk vooruitgang is pure winst. Omdat hij aan bed gekluisterd zit, gaat hij dat studeren wat hij altijd al wilde. Et cetera.

Voor de lottowinnaar gaat het mogelijk precies andersom. “Yes, mijn leven wordt nu compleet en helemaal anders!” En verassend genoeg blijkt dat niet zo te zijn. Hij went snel aan het vele geld. Hij went aan het feit dat alles mogelijk is. Sommige vrienden blijken plotseling geen echte vrienden te zijn. Steeds weer ligt teleurstelling om de hoek. En argwaan. Mensen praten achter zijn rug. De rijkdom die hij in eerste instantie voelde verandert langzaam in een zekere leegte, in een emotionele armoede.

Beiden – de winnaar en de verliezer – zitten binnen enkele maanden weer terug op hun standaardwaarde van geluk.

Ieders individuele hoogtelijn van geluk is ook weer een gemiddelde van waardes. De positieve en negatieve ervaringen spelen zich af in een bepaalde bandbreedte.Wanneer ik nadenk over de veerkrachtige mens, zie ik twee varianten:
De ene variant is de gretige variant: ‘leven op de toppen’. Hier en nu en vol! Dit gedrag kenmerkt zich door spitse uitschieters voorbij de grenzen van de bandbreedte.
En je hebt de relativerende variant. Daar zijn de toppen én de dalen als het ware afgerond. Er ontstaat een golfbeweging. In deze variant worden de persoonlijke successen gevierd, zonder de zelfrelativering uit het oog te verliezen. En datzelfde geldt voor de relativering van de omstandigheden in de dalen.

Dit hele boek gaat over het aangaan van het avontuur, over het loslaten van bestaande patronen en denkwijzen, over het opzoeken van het onbekende. Dat lijkt erop dat ik je zou willen verleiden om grote risico’s aan te gaan. Op zoek naar hoge pieken inclusief de bijkomende risico’s van diepe ravijnen.
Niets is minder waar.
Ik wil juist een pleidooi houden voor een veerkrachtige mentaliteit waarbij je zelf autonoom en stevig grip houdt op je eigen welbevinden. Verslaafd raken aan piekervaringen maakt je in mijn ogen te afhankelijk van iets dat buiten jezelf ligt. Iets waar je steeds weer naar terugverlangt.
Mijn persoonlijke voorkeur is de golfbeweging; de relativerende variant. In mijn ervaring levert het een hogere gelukswaarde (en steviger zelfbeeld) op dan de grenzeloze overgave aan het hier en nu.
En dat is voor een rasoptimist dus eigenlijk een heel gematigde theorie van de levenskunst.

Ik heb twee beste vrienden. Beiden heten ze Paul.
Eén van hen zei me eens: “Jij bent de meest stabiele persoon die ik ken.” Dat klonk destijds als een belediging. Wie wil er nou stabiel zijn? Hoe saai is dat? Toch brengt die stabiele ‘saaiheid’ van de afgeronde piekervaringen mij beslist veel geluk.

Autonomie
Er zijn eigenlijk maar weinig knoppen waar je echt aan kunt draaien om je niveau van geluk structureel te verbeteren. Geld maakt niet gelukkig. Dat weten we. Ik meen dat we tot zo’n anderhalf keer modaal inkomen substantieel gelukkiger worden, daarna blijft het stabiel. Idem met status. Na een kortstondige ‘rush’ wen je aan zowel bezit als status en wil je al snel meer. Vooral als de buurman al zichtbaar meer heeft. Dat is een oneindige spiraal naar boven. Met het streven naar geluk heeft dat mechanisme niet zoveel te maken.

Onderzoek wijst keer op keer uit dat je beter kunt investeren in unieke ervaringen en bijzondere ontmoetingen. Daar kún je niet aan wennen. Die blijven inspireren. Het geeft steeds opnieuw energie en dát maakt gelukkig. En dat is dan ook het thema van dit boek.

Er zijn nog andere elementen en strategieën die daadwerkelijk invloed kunnen hebben op je gevoel van geluk. Goede voorbeelden zijn het geconcentreerd werken in wat je een ‘flow’ noemt, het aangaan van wezenlijke en liefdevolle connecties met dierbaren, verhuizen bij structurele geluidsoverlast. Dat soort dingen.
                                            Zie ook het hoofdstuk “De opwinding van het spel

Ik omschrijf levenskunst graag als het steeds scherper in beeld krijgen van ‘what makes you tick’. Levenskunst gaat over zelfinzicht. Het is een enerverende ontdekkingsreis waarbij je steeds dichter wilt komen tot de kern van wie je bent.En de methode van de levenskunstenaar is die van het nastreven van unieke ervaringen en het aangaan van wezenlijke ontmoetingen. De wereld leert je wie je bent.

Een gelukshypothese
Ken je de theorie van de drie evolutielagen die opgeslagen zijn in het DNA van onze hersencellen?
De oudste laag van ons brein is het zogenaamde reptielenbrein. Het is het primaire reactiebrein: flight, fight or freeze.
De tweede laag wordt het zoogdierenbrein genoemd. Een door duizenden evolutiefases verfijnde ‘database’ van onbewuste, intuïtieve en automatische processen (is iets warm, koud, gevaarlijk, lekker, aanlokkelijk, bedreigend, etc.). Kortom, actie-reactie.
En de jongste en meest dunne laagje van onze hersenen bevat ons bewustzijn, onze rationaliteit. Het is het gebied van de taal, de logica en de moraal. Ons bewustzijn vormt dus een heel dun en vrij recent laagje boven op die twee veel oudere systemen.

En in deze derde laag gaat het vaak mis. Of goed, het is maar vanuit welk perspectief je het bekijkt. Het is in dit gedeelte van ons brein waar vrij dwingende processen plaatsvinden die ons gevoel van geluk bepalen. Daar construeren we de verhalen die we onszelf vertellen, de waarheden waarin we zo graag in willen geloven. Daar ontstaat onze ‘framing’ van de gebeurtenissen, de vervorming van onze herinneringen. Het zijn dan ook vooral deze narratieveprocessen in ons brein die ons besef van geluk en ongeluk beïnvloeden.

Jonathan Haidt introduceert een mooie metafoor in zijn boek over de wetenschap achter ons gevoel van geluk (The Happiness Hypothesis. Een absolute aanrader!).

Uitgaande van de drie systemen in onze hersenen schetst Haidt een beeld van een olifant en z’n berijder. De olifant staat voor de twee oudste lagen van het brein: de instinctieve reacties en de onbewuste automatische processen. De berijder vertegenwoordigt de rationaliteit, het bewustzijn. Wanneer je in India olifantenrijders hebt gezien weet je hoe bedreven zij zijn in het aansturen van de grote, logge beesten. Ze hebben de dieren behoorlijk onder controle. De olifant doet relatief alles wat de berijder wil. Schijn bedriegt.
Stel je voor. De olifant stapt op een giftige slang. De olifant schrikt. Hij reageert instinctief – gevaar! – en in paniek zet hij het op een rennen. Op dat moment kan de berijder alleen nog maar volgen. Hij moet zelfs zijn uiterste best doen om niet van de rug weggeslingerd te worden.

Zo zit het ook met onze reacties op extreme gebeurtenissen. Die eerste twee hersenlagen zijn verreweg dominant. We hebben ze als bestuurder niet in de hand. We dénken dat we rationeel reageren, maar in werkelijkheid is er éérst de instinctieve reactie en dan pas de rationele verklaring.

Confabuleren noemt Haidt dat. Het is een term die beschrijft hoe wij vaak achteraf rationele verklaringen construeren voor gedrag dat niet rationeel maar automatisch is. Ons bewustzijn werkt voortdurend met terugwerkende kracht aan het vinden van verklaringen om het leed enigszins te beperken. Ons brein werkt als de advocaat die nadat het delict heeft plaatsgevonden de jury van de rechtbank ervan probeert te overtuigen dat de aangeklaagde onschuldig is of dat er op z’n minst verzachtende omstandigheden zijn. Dat verdedigingsproces gaat vaak niet over waarheidsvinding. Het is de opdracht van iedere advocaat om zo goed mogelijk het belang zijn cliënt te dienen. En daar zet hij álle middelen voor in. Om gelijk te krijgen. Om te ‘winnen’. 

Kortom, we construeren redeneringen om achteraf ons gedrag te verklaren.
Een voorbeeld: we denken dat het onze beslissing is om ruzie te maken met onze partner. Maar dat is niet zo. De impuls gaat voor de verklaring uit. Idem met morele of esthetische voorkeuren:

“Moral judgment is like aesthetic judgment. When you see a painting, you usually know instantly and automatically whether you like it.
If someone asks you to explain your judgment, you confabulate.”

Jonathan Haidt / The Happiness Hypthesis

Ik voel me erg thuis bij deze theorieën over hoe wij onze werkelijkheid construeren. Wij zijn in essentie allemaal volleerde verhalenvertellers. En dan heb ik het echt over Hollywood-niveau. De verhalen die we bouwen zijn fabuleus. Belangrijke gebeurtenissen die ons overkomen plaatsen we automatisch op onze eigen narratieve lijn, met een begin midden en een eind, met een dominant thema (“zie je wel”) én met een moraal. Het kost ons geen moeite. Het is een briljant gevolg van de evolutie. Dáárom kunnen wij als mensen zoveel aan. Het is ons vermogen om de enorme hoeveelheid aan indrukken, gevaren en mogelijkheden die op ons afkomen, razendsnel te filteren: wat is van belang en wat is ruis? En daarbij leren we voortdurend van onze eerdere ervaringen en zoeken zo naar steeds efficiëntere shortcuts: de aannames. Oorzaak-gevolg. Als dit, dán dat. En dat is een geweldige kracht. Ik ben ervan overtuigd dat we met onze (automatische) aannames in vijfennegentig procent van de gevallen goed zitten. Pure evolutionaire winst.
Het is in de afgelopen jaren echter mijn werk geweest om me te focussen op die vijf procent waar we in onze aannames de plank volledig misslaan. Dát maakt drama, dat geeft conflicten en dat is van grote invloed op ons geluk. Niet toevallig de drie hoofdthema’s uit dit boek.

Een belangrijke theorie in de conflictbemiddeling en ook in de psychologie is deze: gebeurtenissen zijn neutraal. Een gebeurtenis is een gebeurtenis. De betekenis die we vervolgens zelf geven aan wat ons overkomt bepaalt het geluksgevoel. Anders gezegd: een gebeurtenis maakt ons niet gelukkig of ongelukkig, het zijn onze gedachtes.

Heel vaak is die gedachte “Zie je wel!” In mijn ogen één van de meest destructieve krachten die er zijn. Ook in de positieve variant.
Zie je wel!” vindt een logica en een betekenis daar waar in feite geen logica of zin is. In de versimpeling van de werkelijkheid maakt het de wereld minder mooi. Geef mij maar complexe, weerbarstige verhalen en waarheden.

Eén van de grootste lessen in mijn leven leerde ik via mijn vader.
Sowieso ben ik erg gevormd door de opvoedingsfilosofie van mijn ouders. Centraal uitgangspunt: “we vertrouwen je volledig!” En zolang je dat vertrouwen niet schaadt, krijg je de vrijheden die je wilt. Met veel liefde, zorg en warmte vormgegeven, was mijn opvoeding er vooral op gericht om me zo autonoom en zelfstandig mogelijk in de wereld te zetten. En dit leerde ik.

Ik was veertien of vijftien jaar oud. Het was een hele verdrietige periode in ons leven en mijn vader had het gevoel dat hem een enorm onrecht was aangedaan, dat iets heel dierbaars hem onterecht en buiten zijn verantwoordelijkheid was afgepakt. Ik zat in die periode regelmatig met hem en mijn broer aan onze ‘jaren zeventig’-bar in ons huis. En hij bleef maar praten en huilen en prediken:
“Jongens! Uiteindelijk is niemand, werkelijk niemand op de wereld te vertrouwen. Uiteindelijk is het ieder voor zich en god voor ons allen.”
Ik was – het zal je niet verbazen – enorm onder de indruk van het grote verdriet van de man. In de waarheid die mijn vader construeerde vond hij houvast. En zijn analyse sneed hout. Het beïnvloedde me in ieder geval. Ook op mij hadden de gebeurtenissen die aan zijn verdriet ten grondslag lagen indruk gemaakt.

Een tijd lang heb ik dan ook zijn motto overgenomen. Ik keek met zijn bril op naar de wereld. Ik was uiterst voorzichtig in het aangaan van contacten en het durven vertrouwen op een ander. Ik was argwanend en op mijn hoede.
Tot een bepaald moment. En ik besef me eigenlijk pas vrij recent wat voor een belangrijke verschuiving dat is geweest. Destijds heb ik dat helemaal niet als iets groots ervaren, maar zeker nu ik bezig ben met dit boek over levenskunst en principes van storytelling, besef ik dat dit echt een sleutelmoment is geweest in mijn leven.

Dit gebeurde er.
In mijn groeiende zelfstandigheid – ik woonde al zelfstandig toen ik nog op de middelbare school zat – ging ik steeds meer relaties aan. Vanzelfsprekend. Ik kreeg nieuwe vrienden. Ik ging voorstellingen maken. Ik werd verliefd. En het mantra van mijn vader zat steeds in mijn achterhoofd

“Geen mens is te vertrouwen.”
“Iedereen is uit op eigenbelang.”
“Pas op! Wees niet naïef”
“Jongen ik ben zelf altijd zo naïef geweest…”
“… en dan loop je keer op keer met je snufferd tegen de muur.”

Ik kan me nu nog het precieze moment herinneren – en het is nu toch zo’n veertig jaar geleden – dat ik dacht “fuck it!”. Punt. Dat is wat ik dacht.

Fuck itDan maar met mijn neus tegen de muur.
Ik heb gewoon geen zin meer om vanuit deze negativiteit naar de wereld te kijken. Weg met die bril! Ik wil open en warm en vol vertrouwen mensen ontmoeten en mijn relaties aangaan. En natuurlijk weet ik dat er daardoor een kans is dat ik me extra kwetsbaar maak. En dat betekent dan dat als ik tegen een muur oploop, dat ik hard tegen een muur oploop, met een blauw oog of hersenschudding als gevolg. Fuck it!
Liever dat, dan dat ik gemankeerd in het leven sta.”

Het was een gouden gedachte én een gouden beslissing.
Het gaf me autonomie.

Het voelde gelijk goed. Dit bewust gekozen naïeve gedrag (zeker gezien vanuit het perspectief van mijn vader) past veel beter bij mijn innerlijk en bij mijn karakter om vol vertrouwen en ruimhartig de mensen en de wereld tegemoet te gaan. En zo vaak heb ik overigens niet de deksel op mijn neus gekregen.

Nu we veertig jaar verder zijn wordt me duidelijk dat het belangrijkste element van deze geschiedenis het besef is dat ik door mijn gedachtes te kantelen mijn geluk wezenlijk kon beïnvloeden. Want feitelijk veranderde er helemaal niets. Er vond geen aardverschuiving plaats. In ieder geval niet in de werkelijk wereld. In mijn hoofd was echter sprake van een paradigmaverschuiving die me ineens een stuk dichter bracht bij de kern van wie of wat ik wilde zijn.

“It is certainly true that changing your mind is usually a more effective response to frustration than is changing the world.”    Jonathan Haidt

Jaren later studeerde ik in Utrecht Theater- Film en Televisiewetenschappen. In de lessen over de geschiedenis van de theatertheorie stuitte ik op een geweldige man: J.I.M. Van der Kun (1899). Onthoud die naam! Wellicht was de man zelf een bullebak of zat hij met zijn handen aan zijn dochters – dat vertelt de geschiedenis niet – maar zijn dramatheorie ‘Handelingsaspecten in het drama’ heeft grote indruk op mij gemaakt.
Kort door de bocht geformuleerd heeft ieder verhaal (drama) een vijftal dramatische wendingen in het plot. Vijf! Niet meer. Niet minder. Hij noemde die momenten knooppunten. Op die zogenaamde knooppunten krijgt het dramatische verhaal zodanige wending dat de emotie van de toeschouwer en zijn ‘betrokkenheid’ met het wel en wee van de protagonist wordt geïntensiveerd. Hier gebeurt wat!

Van der Kun schreef een dramatheorie. En begin 1900 betekende dat vooral een teksttheorie; hoe zitten de (klassieke) theaterstukken in elkaar? Maar de term knooppunt heeft bij mij een snaar geraakt. Ik ben erachter gekomen dat het denken in een zeer beperkt aantal actiemomenten die de sleutel vormen voor de voortstuwende kracht van een theatertekst, in feite één op één toepasbaar is op processen in de werkelijkheid. Ieder van jullie die verantwoordelijk is voor het sturen van processen weet uit ervaring dat het enige echte talent dat je moet hebben het vermogen is om in een proces dergelijke knooppunten te herkennen én er vervolgens ook te zijn op die momenten. Soms moet je handelen. Soms moet je niets doen. Maar je moet er zijn! Want op die momenten vinden de dramatische versnellingen plaats die zich voordoen in het proces.

Ook in het verhaal van je eigen leven – dat je overigens voortdurend aan het herschrijven bent – heb je te maken met knooppunten (plot points).
Als ik op dit moment een beginpunt, een eerste actiemoment zou moeten aanwijzen voor mijn (levens)verhaal – een motorisch moment – dan is het precies deze “Fuck it!” van de vijftienjarige puber die de wereld gaat ontdekken op zijn manier.

Ik heb een theorie!
Bij ons thuis volgt er dan meestal een diepe zucht van de geliefde wederhelft. “Niet wéér een theorie!”. En ik geef toe dat het niet zo’n fraai deel van mijn karakter is om alles van wat me fascineert om te zetten in een kleine evangelie “kijk eens wat ik nu ontdekt heb!”
Zo haal ik over het algemeen bijzonder veel genoegen uit nadenken over zaken waar ik geen enkel verstand van heb. Zoals bijvoorbeeld de motor van een auto.

 “Hoor jij dat ook?
“Nee.”
“Daar links voorin.”
“Ik hoor niks.”
“Luister. Daar. Een zacht …. tik/tak. Tik/tak.”
“Mmm.”
“Je hoort het niet?”
“Nee! … Misschien.”
Ik zet de radio uit. Minutenlange stilte.
“Weet wat ik denk dat het is …”
Zucht
“Nou!?”
“Ik denk… Het zou wel eens….”

Theorieën bouwen is leuk. En deze specifieke theorie, die van het getal 88!, is me heel dierbaar. Het begon met een goed gesprek…. in de auto.

Maar eerst nog even een korte uitstap naar Daniel Kahneman (1934, Nobelprijswinnaar voor zijn werk op het snijvlak van de economie en de psychologie). Ik kreeg een tip om een lezing van hem te bekijken op Ted.com. Daar introduceerde hij twee begrippen die ik zeer waardevol vind.

The Experiencing Self  (“lives in the present and knows the present”)
The Remembering Self (“is a storyteller that keeps score and maintains the story of our life”)

“The remembering self uses story to make sense of the world. As soon as we experience something, we fit it into the story in our heads. What we keep from our experiences is a story.
Therefore, when we recount a memory, we’re sharing the experience of the story we created, not the actual experience.
And when we make a decision, we choose between memories of the experience of the story. The experiencing self has no voice in the choice.
And what defines stories? Most of the individual moments of an experience are lost and don’t make it into the story we remember, except for changes, significant moments, and endings.”
Daniel Kahneman

Met het voorbeeld van een pijnlijke colonoscopie-operatie toont Kahneman aan hoe geluk door onze ervarende ik en onze herinnerende ik verschillend wordt ervaren. Patiënten die feitelijk meer pijn hadden geleden omdat ze langer in behandeling waren dan anderen, herinnerden de behandeling als minder pijnlijk wanneer het einde minder abrupt kwam (laten we zeggen dat de maagsonde er niet in één stevige beweging werd uitgetrokken). Hoe komt dat? Dat komt omdat het enige wat overblijft van een actuele ervaring de herinnering is.

Het is in mijn ogen een scherpe omschrijving van de verhalende mechanismen die werkzaam zijn in ons brein. Subliem vind ik de volgende stap die Kahneman maakt. Luister.

“Even when we think about the future, we think of it as anticipated memory’s.
Thís is the tyranny of the remembering (storytelling) self.

Zélfs wanneer we nadenken over de toekomst dan denken we na en fantaseren we over hoe we die gebeurtenissen in de toekomst zullen herinneren. Briljant!

Terug naar de auto. Frankrijk. Het einde van een heerlijke vakantie.
Dorine zit naast me en ik zie dat ze bezig is de nabije toekomst te evalueren: “wat gaat komend seizoen me brengen?”. Ze oogt wat somber en ik besluit haar wat op te vrolijken. Ik grijp naast me naar een potlood en zeg “hier, klem dat tussen je tanden.” Ze doet als gevraagd. Met een kunstmatige grijns op haar gelaat kijkt ze me vragend aan. Ik wacht plagend, tergend lang met spreken, maar uiteindelijk leg ik uit dat kunstmatig gedrag kan leiden tot echte gevoelens. Je misleidt je hersenen met een grijns via een potlood. De kunstmatige glimlach stimuleert de lachspieren en je hersenen maken automatisch de bijbehorende geluksstofjes aan.

En dan ga ik bluffen of beter gezegd fabuleren (we zijn immers nog lang niet bij de grens).

“Je weet wat het geluksgetal is, toch?”
“Geluksgetal?”
“Ja!”
“Nee.”
“Het geluksgetal is achtentachtig.”
“88?”
“Ja 88! Probeer maar. Zeg maar achter elkaar 88 88 88 88 88…”

Spreken wordt samen scanderen wordt samen zingen: achtentachtig, gezongen als een romantisch duet, een opera, reclamejingle, een schlager…

“88!…88!…88!…88!…88!…”
“Achtentachtig is hét getal waarbij je spieren het meest de grijns benaderen.
Met 88 heb je geen potlood meer nodig.”   Uitgelaten:
“Allemachtig!”
“Prachtig…”
“Achtentachtig! Acht-én-táchtig!”
“Precies!”

Twee feiten: de stemming in auto was aanzienlijk verbeterd en 88! is sindsdien voor ons een niet meer weg te denken grap om klein ongeluk te relativeren.

Maar ik kan het niet laten. Ik heb recentelijk deze ervaring gebruikt voor de verfijning van mijn theorie over geluk. Ik liet je eerder de golfbeweging van de levenskunstenaar zien: een hoge basislijn (stabiel, energiek) met relativerende aftoppingen van de piek- en ravijnervaringen. Wat als we daar nu eens het getal achtentachtig aan koppelen?

Wanneer ik mijn eigen gedrag bestudeer, dan constateer ik dat ik vaak inzet op achtentachtig procent in plaats van op honderd procent. Het streven naar een waarde en waardering van achtentachtig past in mijn ogen het best bij de theorie van de levenskunst.

Dat besef ontstond al op de middelbare school.
Ik heb altijd de drang gehad om me zo vrij mogelijk te voelen. Vrij in de zin van ongebonden. Ik kan er slecht tegen wanneer anderen bepalen wat ik moet doen. Ik wil autonoom mijn keuzes maken.
Al snel kwam ik erachter dat iedereen – ouders, leerkrachten – me met rust lieten zolang ik ervoor zorgde dat ik ruim aan de goede kant van het gemiddelde zat. Ik ontdekte dat wanneer ik een gemiddeld cijfer had van boven de acht, iedereen me daadwerkelijk met rust liet.
Laat die jongen maar schuiven.”
Ik had de mazzel – het kosmisch toeval! – dat het leren me redelijk goed afging. Wanneer ik nog meer mijn best zou doen, zou ik wellicht nog hoger kunnen scoren. Maar dat deed ik niet. Waarom zou ik? Mijn doel was vrijheid. Ruimte om andere avonturen aan te gaan. Daar zat mijn geluk .

En achtentachtig was daarvoor meer dan voldoende.

Al te fanatieke mensen zijn in mijn ervaring vaak niet de aller-leukste mensen. Het streven naar perfectionisme zit mensen vaak behoorlijk in de weg. Waarom geen genoegen nemen met (het streven naar) achtentachtig procent!?
Een 8,8 op de schaal van tien is een prachtige score. Een waanzinnige score. Je krijgt een 8,8! Hè, wat lekker! Dat voelt goed. Stevig. Stabiel. Niemand zal daarover vallen. We identificeren ons ermee – “dat willen we ook” – en tegelijkertijd gunnen we het de ander.

Krijgt iemand een tien, dan hebben we toch sneller bijgedachtes. Ik in ieder geval wel. Streven naar honderd procent maakt je zo fanatiek dat het risico bestaat dat je juist daardoor een deel van je eigen geluk kwijtraakt. Je hebt immers alle energie nodig om je te focussen op het resultaat.

Ik heb een geweldige schoonbroer.
Hij is uit pure interesse begonnen met een universitaire studie Spaans. Talenwonder dat hij is, heeft hij tot nu toe – ik lieg niet – alleen maar tienen gehaald. Echt! Niet eens een tien min. Dit is zijn reeks: 10, 10, 10, 10, 10, 10.
Laatst belde hij op met een gloeiende hoofdpijn. Hij was hard aan het studeren voor een volgend tentamen en hij voelde zich gestrest. Het is een goed voorbeeld van hoe een inspirerend en energiek verhaal (“Kijk nou! Ik haal alleen maar tienen!”) kan omslaan naar een ‘giftige’ variant: “een acht zou het rijtje ontsieren.”
Je wordt op zo’n moment geleefd door een dwingende gedachte … die je zelf hebt geconstrueerd.

Het halen van het cijfer acht voor een volgend tentamen maakt mijn schoonbroer niet ongelukkig – een gebeurtenis is immers gewoon een gebeurtenis – maar het verhaal dat hij ervan maakt wél.

Ik gun hem zo’n soort reeks:

10 + 7,5 + 8,5+ 9 + 8 + 9,5 + 9,5 + 6 + 10 + 10 = 88!

Nog steeds een krankzinnige lijst, maar véél gezonder.

SUGGESTIES

Heb je na het lezen van dit hoofdstuk suggesties? Kom maar op!
Wil je me ergens op wijzen? Ken je iemand die ik móet ontmoeten?
Een werk dat ik móet zien? Een avontuur dat ik wij moeten aangaan?
Een les die geleerd moet worden? Een inzicht gedeeld?